Het voorspreken, het vragen ten gunste van een ander, is vanaf Abraham het kenmerk van een hart dat is afgestemd op het medelijden van God. In de tijd van de Kerk maakt de christelijke voorspraak deel uit van de voorspraak van Christus: het is de uitdrukking van de gemeenschap van de heiligen. Bij de voorspraak “behartigt” hij die bidt, niet ” zijn eigen belangen, maar liever die van zijn naasten” (Fil. 2, 4); dit gaat zo ver dat hij ook bidt voor wie hem kwaad doen.